Beweging
Start
Suggestie 1
De leerlingen gaan hun hartslag opmeten in rustige stand en na een intensieve beweging. Ze meten eerst hun hartslag op door met de duim op de pols te drukken. Dit schrijven de leerlingen op. Daarna gaan de leerlingen een paar minuten op en neer springen. Als ze dit gedaan hebben meten ze weer hun hartslag op. Het aantal hartslagen schrijven ze weer op hun blaadje. De leerlingen bekijken hun eigen resultaten en verschillen. Suggestie 3
De leerkracht laat de leerlingen een liedje horen over bewegen is gezond. De leerlingen kennen het liedje en misschien het dansje nog wel. |
Suggestie 2
De leerkracht zet voorin in de klas een hartslagmeter neer. De leerlingen kijken hier even naar. Suggestie 4
De leerkracht zet per groepje een mystery box neer. Hierin stopt de leerkracht spullen die te maken hebben met bewegen. Spullen als: stopwatch of hartslagmeter. |
Verkennen
Suggestie 1
De leerlingen zoveel mogelijk woorden op laten schrijven over wat er in ze opkomt als je het hebt over beweging. Als ze dat gedaan hebben, kun je de leerlingen de woorden laten clusteren. Woorden die enigszins wat met elkaar te maken hebben met dezelfde kleur omcirkelen. Suggestie 3
De leerlingen in de druppels woorden laten opschrijven die te maken hebben met bewegen. Als ze dat gedaan hebben gaan ze een overkoepelend woord bedenken. |
Suggestie 2
De leerlingen een woordweb laten maken over bewegen. Wat vinden de leerlingen belangrijk als je het hebt over beweging. Deze woorden zetten ze dichtbij het woord bewegen. De woorden die ze iets minder belangrijk vinden komen verder weg te staan. Suggestie 4
De leerlingen bedenken met hun groepje wat er in de mystery box zou zitten. Ze vullen hierbij de vragen in op het blad van de mysery box. |
Plan maken
Suggestie 1
De leerlingen gaan aan de hand van de dobbelsteen vragen maken. Ze dobbelen met een normale dobbelsteen. De cijfers van de dobbelsteen zijn gekoppeld aan een woord. Dit woord is het begin van de onderzoeksvraag. Zo maken de leerlingen elke keer dat ze dobbelen een nieuwe onderzoeksvraag. Uiteindelijk kiezen ze er eentje uit die ze echt willen onderzoeken. Suggestie 3
De leerlingen gaan aan de hand van het route schema hun onderzoek opzetten. Ze vullen in het schema alle stappen in die ze gaan zetten om tot het resultaat te komen |
Suggestie 2
De leerlingen gaan aan de hand van een vragenblad onderzoeksvragen maken. Op dit blad staan de woorden wie, wat, waar, waarom, hoe, kan, wanneer en zou. In het midden zetten de leerlingen het woord neer waar ze onderzoek naar gaan doen. Suggestie 4
De leerlingen gaan het wetenschappelijk onderzoeksblad invullen. Hierbij komen de volgende vragen aanbod. Wat is het onderwerp? Wat ga ik onderzoeken? Wat is de onderzoeksvraag? Wat zal volgens mij het antwoord zijn op de onderzoeksvraag? Bij wie of waar ga ik het onderzoek uitvoeren? Hoe ga ik het onderzoek aanpakken? |
Plan uitvoeren
Suggestie 1
De leerlingen kunnen een beweegschema maken. De leerlingen gaan dan onderzoek doen naar hoeveel beweging de leerlingen nodig hebben per dag. Is het voor meisjes anders dan voor jongens? Suggestie 3
De leerlingen kunnen een tabel maken door verschillende soorten bewegingen een minuut lang te doen. Is de hartslag van de leerlingen dan anders. Dit kunnen de leerlingen in eens schema weergeven. |
Suggestie 2
De leerlingen kunnen een glogster maken over hun onderwerp. Bij een glogster gaan de leerlingen een poster online maken. Hierbij moeten de leerlingen duidelijk maken wat ze hebben gevonden en wat het antwoord is op je onderzoeksvraag. Suggestie 4
De leerlingen kunnen een prezi presentatie maken van hun onderwerp. Waarbij ze duidelijk aangeven wat hun onderzoeksvraag is en daar ook antwoord op geven. Ze presenteren dan aan de rest van de klas hun onderzoek. |
Concluderen
Suggestie 1
De leerlingen krijgen allemaal een memoblaadje van de leerkracht. Daarmee moeten ze naar een ander groepje toe lopen en bekijken het product van dat groepje. De leerlingen schrijven op dat blaadje een tip en top op. Suggestie 3
Je gaat met de leerlingen de nakaart van vuist van vijf doen. Je laat de leerlingen die samen hebben gewerkt in een groepje weer bij elkaar zitten. Een leerling breng een stelling in het groepje, de rest van het groepje maakt duidelijk met het aantal vingers of ze het ermee eens zijn of niet. |
Suggestie 2
Deel de leerlingen allemaal een half A4'tje uit. Hierop gaan ze een ansichtkaart schrijven aan de meester of juf. Hierop schrijven de leerlingen wat ze gedaan hebben en waarom anderen het ook zouden moeten doen. Suggestie 4
Memorie spelen over de samenwerking binnen het groepje. De leerlingen geven zichzelf en elkaar complimenten over het samenwerken. |
Presenteren
Suggestie 1
De leerlingen presenteren hun schema aan de rest van de klas. Hierbij vertellen de leerlingen wat ze hebben gedaan en hoe ze aan hun resultaten gekomen zijn. Suggestie 3
De leerlingen vertellen welke bewegingen ze hebben gedaan en laten het schema aan de rest van de klas zien. Ze vertellen hoe ze een schema hebben gemaakt. |
Suggestie 2
De leerlingen presenteren in de groepjes hun glogster aan de rest van de klas. De leerlingen vertellen welke informatie ze hebben gevonden over bewegen. En hoe het maken van een glogster is gegaan. Suggestie 4
De leerlingen laten hun presentatie zien aan de rest van de klas. Ze geven de informatie door aan hun medeklasgenoten. Ook vertellen ze hoe het was om een prezi te maken. |
Verdiepen
Ademhaling
Het lichaam heeft zuurstof nodig als brandstof voor allerlei processen. Een voorbeeld van deze
processen is spierspanning. Het lichaam heeft meer zuurstof nodig bij het sporten en bewegen dan
in rust, de reactie van het lichaam is dan ook een versnelde ademhaling zodat er meer zuurstof uit
de lucht naar binnen wordt gehaald.
Hartslag
Het hart is een sterke spier die al het bloed door het hele lichaam laat circuleren. Het bloed is de
vervoerder van het zuurstof door het lichaam. De longen geven de ingeademde zuurstof af aan het
bloed en het zuurstof wordt via het bloed vervoerd. Het hart is te omschrijven als een grote pomp
die sneller moet pompen wanneer er meer zuurstof vervoerd moet worden.
Zweten
Het lichaam heeft in rust en in goede gezondheid een bepaalde temperatuur. Bij inspanning wordt
er meer zuurstof verbrand en warmt het lichaam snel op. De reactie van het lichaam is dat het
lichaam wil afkoelen, dit gebeurt door middel van zweet. Op de huid wordt zweet gevormd. Het
zweet verdampt en onttrekt daarvoor warmte energie uit de huid. Er zijn proefjes waarmee je dit
goed kunt laten zien en voelen. Bijvoorbeeld doe een druppel schoonmaak alcohol op de huid. Dat
voelt koud totdat de druppel helemaal verdampt is. Bij alcohol is het effect nog iets sterker dan bij
water vanwege zeer snelle verdamping.
Het lichaam heeft zuurstof nodig als brandstof voor allerlei processen. Een voorbeeld van deze
processen is spierspanning. Het lichaam heeft meer zuurstof nodig bij het sporten en bewegen dan
in rust, de reactie van het lichaam is dan ook een versnelde ademhaling zodat er meer zuurstof uit
de lucht naar binnen wordt gehaald.
Hartslag
Het hart is een sterke spier die al het bloed door het hele lichaam laat circuleren. Het bloed is de
vervoerder van het zuurstof door het lichaam. De longen geven de ingeademde zuurstof af aan het
bloed en het zuurstof wordt via het bloed vervoerd. Het hart is te omschrijven als een grote pomp
die sneller moet pompen wanneer er meer zuurstof vervoerd moet worden.
Zweten
Het lichaam heeft in rust en in goede gezondheid een bepaalde temperatuur. Bij inspanning wordt
er meer zuurstof verbrand en warmt het lichaam snel op. De reactie van het lichaam is dat het
lichaam wil afkoelen, dit gebeurt door middel van zweet. Op de huid wordt zweet gevormd. Het
zweet verdampt en onttrekt daarvoor warmte energie uit de huid. Er zijn proefjes waarmee je dit
goed kunt laten zien en voelen. Bijvoorbeeld doe een druppel schoonmaak alcohol op de huid. Dat
voelt koud totdat de druppel helemaal verdampt is. Bij alcohol is het effect nog iets sterker dan bij
water vanwege zeer snelle verdamping.