Fossiele brandstoffen
Start
Suggestie 1
-Leg op een bordje een stuk papier. Laat de leerlingen precies opschrijven wat ze zien. -Steek het papier op het bordje in brand en laat de leerlingen heel goed kijken, ruiken, voelen. >> Laat de leerlingen precies opschrijven wat ze zien, ruiken en voelen. -Laat de leerlingen, als het papier opgebrand is en het vuur uit is, voor en derde keer precies opschrijven wat ze zien, ruiken en voelen. -Laat de leerlingen in groepjes een conclusie trekken over dit proefje. -Kom samen met de leerlingen tot een conclusie dat papier verdwijnt als het verbrandt. Wat zijn de goede dingen de zijn gebeurt tijdens het verbranden en wat niet? -Papier verdwijnt. >> niet goed. -Rook ontstaat.>> Niet fijn, soort van uitlaatgas. -Het word ligt. >> wel fijn. -Het word warm. >> wel fijn. Dit zijn eigenlijk meteen de voordelen en de problemen van fossiele brandstoffen: ze leveren energie maar ze verdwijnen en ze geven afvalstoffen Suggestie 3
Laat de leerlingen de volgende filmpjes zien. - Aardgas: http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20101027_aardgas01/4 -Aardolie: http://www.schooltv.nl/video/ontstaan-van-aardolie-van-plankton-naar-aardolie/#q=aardolie -Steenkool: http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20090710_energie01/ |
Suggestie 2
Laat de leerlingen de volgende voorwerpen zien: Kolen, gas(aansteker), benzine, turf, kranten, hout. -Laat de leerlingen hier goed naar kijken en laat ze opschrijven wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen deze voorwerpen. Waar wordt het voor gebruikt? Het zijn allemaal brandstoffen. Wat is nog meer een overeenkomst? Waar is het van gemaakt? Planten. Sommige zijn heel direct van planten zoals hout en papier. Steenkool, gas en olie zijn heel lang geleden, heel diep in de aarde uit planten gevormd. Het zijn allemaal brandstoffen en dus eigenlijk allemaal brokjes energie. Maar waar komt die energie vandaan? Suggestie 4
Laat de leerlingen op het digibord de volgende site zien: http://www.worldometers.info/nl/ Hierop is te zien wat de cijfers zijn van dit jaar. Kijk samen met de leerlingen naar het kopje energie. Laat de leerlingen eens naar de cijfers kijken die snel oplopen. >> Kijk daarna met de leerlingen naar 'dagen totdat alle olie, gas en kolen verbruikt is'. |
Verkennen
Suggestie 1
Laat de leerlingen op een blaadje 3minuten voor zichzelf opschrijven waar ze aan denken bij fossiele brandstoffen. De leerlingen mogen alles opschrijven wat er in ze opkomen. Na de 3 minuten vraagt de leerkracht enkele leerlingen op te laten noemen wat ze hebben opgeschreven. Als de woorden 'aardolie, aardgas en steenkool' genoemd worden moeten de leerlingen deze aanstrepen/markeren op hun blaadje. Suggestie 3
De leerkracht deelt de leerlingen blaadjes met foto's uit over fossiele brandstoffen. Ook krijgen de leerlingen bronnen over fossiele brandstoffen. De leerlingen gaan in groepjes kijken wat ze al weten en wat ze nog meer zouden willen weten over fossiele brandstoffen. Daarbij vullen ze het blaadje in over de bron. |
Suggestie 2
Laat op de tafels van de leerlingen een mystery box staan. De leerlingen vullen hierbij het blaadje in over de mystery box. Wat denken de leerlingen dat erin zit nu ze weten dat de les gaan over fossiele brandstoffen. Suggestie 4
De leerkracht verzamelt verschillende blaadjes met daarop woorden of plaatjes over fossiele brandstoffen. Ook zitten er blaadjes tussen die niet met fossiele brandstoffen te maken hebben. De leerkracht maakt van de blaadjes een sneeuwbal en gooit deze naar een leerling. De leerling leest voor wat erop staat en beargumenteerd waarom dit woord/plaatje wel of juist niet bij fossiele brandstoffen hoort. Daarna gooit de leerkracht een ander blaadje naar een andere leerling. |
Plan maken
Suggestie 1
De leerlingen gaan aan de hand van de dobbelsteen vragen maken. Ze dobbelen met een normale dobbelsteen. De cijfers van de dobbelsteen zijn gekoppeld aan een woord. Dit woord is het begin van de onderzoeksvraag. Zo maken de leerlingen elke keer dat ze dobbelen een nieuwe onderzoeksvraag. Uiteindelijk kiezen ze er eentje uit die ze echt willen onderzoeken. Suggestie 3
De leerlingen krijgen van de leerkracht een blad met tekstballonnen. Bij het onderwerp zetten de leerlingen neer wat het onderwerp is. In de tekstballonnen zet iedere leerling voor zichzelf neer wat die wil onderzoeken over het onderwerp. Uiteindelijk komt onder het onderwerp te staan waar ze met z'n allen onderzoek naar gaan doen. |
Suggestie 2
De leerkracht introduceert een probleem waar een oplossing voor gezocht moet worden. De leerkracht vertelt de leerlingen dat ze in groepjes een stapeltje met kaartjes krijgen. Op deze kaatjes staan woorden die te maken hebben met het probleem. De leerlingen pakken om de beurt een kaartje van de stapel. Ze bedenken of ze het kaartje ver weg of dichtbij het probleem willen leggen. Zo doen de leerlingen dat totdat alle kaartjes op zijn. Nu hebben de leerlingen het probleem in andere woorden verwoord door de kaartjes. Hierover gaan ze een onderzoek doen. Suggestie 4
De leerlingen gaan onderzoeksvragen maken aan de hand van een vragenblad waarop in het midden je het onderwerp kunt schrijven. Daarom heen staan de woorden: wie, wat, waar, waarom, wanneer, hoe, kan en zou. Bij deze woorden moeten de leerlingen vragen bedenken. |
Plan uitvoeren
Suggestie 1
De leerlingen maken een poster of muurkrant van hun onderzoek. Hierbij is belangrijk dat de leerlingen antwoord zoeken en geven op hun onderzoeksvraag. Deze posters kun je achterin de klas hangen zodat ze hem kunnen bekijken. Suggestie 3
De leerlingen gaan een product onderzoeken. Het product heeft te maken met fossiele brandstoffen. Ieder groepje krijgt van de leerkracht een product. Hierbij gaan de leerlingen het blad invullen. |
Suggestie 2
De leerkracht vertelt de leerlingen dat zij vandaar detectives zijn, het is aan hen de taak om een mystery op te lossen. De leerkracht geeft aan elk groepje een envelop waarin blaadjes zitten met stukjes tekst. Bij deze blaadjes hoort een vraag, een mystery. Om dit mystery op te lossen, moeten de leerlingen de verbanden vinden tussen de teksten. Wat is relevant voor het oplossen van het mystery? Nadat elle groepjes het mystery opgelost hebben, wordt klassikaal besproken wat het antwoord op de vraag is. Bespreek met de leerlingen hoe het kan dat er door de groepjes verschillende antwoorden gegeven worden. Suggestie 4
De leerlingen kunnen een prezi presentatie maken van hun onderwerp. Waarbij ze duidelijk aangeven wat hun onderzoeksvraag is en daar ook antwoord op geven. Ze presenteren dan aan de rest van de klas hun onderzoek. |
Concluderen
Suggestie 1
De leerkracht geeft elke leerling een blaadje met een lijn erop. Hij legt uit dat de leerlingen de in te vullen woorden die op het digibord staan moeten rangschikken op de lijn tussen twee extremen. De leerlingen moeten bepalen in welke mate het woord bij een van de twee extremen hoort. Wanneer een woord in het midden van de lijn wordt ingevuld, betekent dit dat hij neutraal is. Suggestie 3
De leerlingen krijgen van de leerkracht in groepjes een tabel van 6 bij 6 vakjes. In de vakjes gaan de leerlingen woorden opschrijven die ze zijn tegen gekomen tijdens het onderzoek. Eventueel kan de leerkracht verplichten bepaalde woorden sowieso op te moeten schrijven. Daarna krijgen de leerlingen 2 dobbelstenen per groepje. Ze dobbelen 2 keer. De eerste dobbelsteen geeft aan hoeveel stappen naar rechts, de tweede dobbelsteen geeft aan hoeveel stappen naar boven. De eerste keer geeft een woord aan. En de tweede keer geeft een woord aan. Bij deze woorden moeten de leerlingen verbanden gaan leggen. Wat hebben de twee woorden met elkaar te maken? |
Suggestie 2
De leerkracht laat het diamond ranking sjabloon zien en legt uit waarom het zo gevormd is. De leerkracht geeft de leerlingen in groepjes 9 kernwoorden die passen bij het thema. De leerlingen moeten eerst individueel de woorden in het diamond ranking sjabloon invullen. Daarna gaan ze met hun groepje hierover overleggen. Ten slotte wordt klassikaal besproken wat de verschillen zijn en waardoor deze verschillen ontstaan. Suggestie 4
De leerlingen krijgen allemaal een memoblaadje van de leerkracht. Daarmee moeten ze naar een ander groepje toe lopen en bekijken het product van dat groepje. De leerlingen schrijven op dat blaadje een tip en top op. |
Presenteren
Suggestie 1
De leerlingen presenteren voorin in de klas hun onderzoek. Ze vertellen wat ze hebben gevonden en wat het antwoord is op hun onderzoeksvraag. Daarna vertellen ze nog leuke weetjes over het onderwerp. Ze vertellen hoe de samenwerking is verlopen en wat ze de volgende keer anders zouden doen om tot een beter resultaat te komen. Suggestie 3
De leerlingen worden in tweetallen verdeeld. De tweetallen moeten samen een stelling bedenken over het onderwerp waar ze onderzoek naar hebben gedaan. Deze stellingen komen bij de leerkracht in een grote bak terecht. De leerkracht geeft iedere leerling een rood en een groen blaadje. De leerkracht trekt telkens een stelling uit de bak. De leerlingen moeten aangeven met rood of groen of het waar of niet waar is. Als het niet duidelijk is dan kunnen degene die de stelling hebben bedacht hierop antwoord geven. Na elke stelling vraagt de leerkracht sommige leerlingen hun antwoord toe te lichten. |
Suggestie 2
De leerlingen maken van hun onderzoek een schaduwspel. De leerlingen beelden iets uit door middel van schaduwen te laten zien op een doek. Dit kan door gebruik te maken van je hele lichaam of alleen je handen. Suggestie 4
De leerlingen hebben bij suggestie 3 van plan maken een voorwerp onderzocht. Dit gaan de groepjes aan elkaar presenteren en laten zien wat ze stap voor stap hebben gedaan. |
Verdiepen
Suggestie 1
Laat de leerlingen op het digibord een plaatje zien van turf. Dit werd vroeger gebruikt om energie te krijgen. Wat weten de leerlingen van turf. Hoe denken de leerlingen dat je met een stuk turf energie kunt krijgen. |
Suggestie 2
De leerlingen zijn erachter wat fossiele brandstoffen zijn en weten ook dat fossiele brandstoffen op kunnen raken. Wat kunnen we voor de toekomst bedenken om toch energie te behouden. Laat de leerlingen in groepjes een plan bedenken om toch over 100 jaar nog energie te hebben. |